Leerlijn 22: Gewicht
Werken met standaardmaateenheden (conventionele maateenheden)
- De nood aan standaardmaateenheden ervaren
- Weten dat het resultaat van een weging uitgedrukt kan worden in kilogram of daarvan afgeleide maateenheden (wsb, blz. 46, oef. 3)
- De symbolen kg en g lezen en noteren en er meet- of berekeningsresultaten mee uitdrukken (wsc, blz. 10, oef. 2)
- Meet- of berekeningsresultaten noteren, lezen en verwoorden met meer dan één maateenheid (bv. 4 kg 200 g)
- De termen ‘gewicht, maateenheid, maat ...’ beheersen
- Referentiematen kennen en ze gebruiken (bv. Een doos suikerklontjes weegt 1 kg.)
- Geschikte meetinstrumenten kiezen om gewicht te meten en ze correct gebruiken
- De meest passende standaardmaateenheid en het geschikte meetinstrument kiezen in functie van het te meten gewicht en de beoogde nauwkeurigheid
- Beseffen dat de nauwkeurigheid van de meting beïnvloed wordt door de maateenheid en het doel van de meting, door de verwachte nauwkeurigheid en de werkwijze en door de handigheid van degene die meet, evenals door de kwaliteit van het meetinstrument, de aard van het voorwerp dat gemeten wordt en de manier van afronden
- Een gewicht schatten en de schatting vergelijken met het meetresultaat
- Na een meting met standaardmaateenheden de gemeten voorwerpen sorteren of rangschikken
- Zelf meetinstrumenten maken, ze ijken en ze correct gebruiken (wsd, blz. 53, oef. 1)
- Het gewicht van allerlei gebruiksvoorwerpen (bv. een pakje koffie, een zakje aardappelen ...) wegen en een bepaald gewicht afwegen
- Ervaren en inzien dat het gewicht niet enkel bepaald wordt door het volume
- Vraagstukken over gewicht oplossen