Leerlijn 33: Strategieën en probleemoplossende vaardigheden
Hoewel er geen afzonderlijke lessen aan deze leerlijn gekoppeld zijn, besteedt Rekensprong Plusuitgebreid aandacht aan het leren leren. Het laatste doel in de doelenverwijzing van elke les is er één uit de leerlijn ‘Strategieën en probleemoplossende vaardigheden’. Dat doel wordt niet alleen doorheen heel de les nagestreefd, in de afronding wordt er meestal ook op gereflecteerd. Daarbij komen onder meer de onderstaande aspecten aan bod:
- De methode zet leerlingen aan om heuristische werkwijzen te ontwikkelen bij het oplossen van wiskundige problemen. Ze werken daarbij planmatig en doorlopen een aantal fases. Frequent herinnert het Wibbel-figuurtje aan een bepaalde aanpak (wsb, blz. 60, oef. 1) . Ook de onthoudkaders op de flappen aan de werkschriften zorgen voor ondersteuning. In eerste instantie leren de kinderen een standaardprocedure hanteren, maar bij de automatisering kunnen ze creatief op zoek gaan naar eigen werkwijzen en die flexibel aanwenden (zie de voorbeelden bij de uitwerking van de leerlijnen 10 en 11).
- We trachten de leerlingen daarbij te laten inzien, verwoorden en illustreren dat voor één en hetzelfde wiskundig probleem soms verschillende oplossingswegen en zelfs verschillende oplossingen mogelijk zijn, afhankelijk van de instelling (= bekwaamheid, houding, verwachtingen van een leerling) ten aanzien van het probleem en de aanpak ervan (= wat de leerling doet tijdens het verloop van het oplossingsproces).
- We vragen de kinderen bij een gegeven situatie, context of realiteit zelf één of meer (wiskundige) vragen te formuleren.
- We zetten de leerlingen aan om tijd uit te trekken voor controle. (Zie bv. de afronding van les 244: Reflecteer met de leerlingen op het feit dat ze kunnen controleren door de omgekeerde bewerking te maken. Heb je dat al eens gedaan bij een toets met tafeloefeningen? Heb je dan fouten ontdekt omdat je de maaloefening beter kende dan de deeloefening of omgekeerd?)
- We zetten de kinderen aan om te reflecteren op hun eigen oplossingsproces en -gedrag en stimuleren ze om dat proces zo nodig bij te sturen. (Zie bv. de afronding van les 240: Bespreek met de leerlingen de verschillende stappen die ze eigenlijk moeten zetten om opgaven van de vorm TE – TE (eerst TE – T en dan TE – E) op te lossen. Koppel die stappen terug naar de onthoudkaders op de flappen van het werkschrift of in het neuze-neuzeboekje. Wijs hen erop dat het dus belangrijk is om dit soort oefeningen goed te kunnen.)
- We reflecteren met de kinderen op het verloop van het werken in groepjes. (Zie bv. de afronding van les 248: Wie vond het leuk om samen kabouter te spelen? Heb je ook van elkaar geleerd? Ik kon niet bij iedereen komen kijken. Hebben jullie elkaar geholpen als het moeilijk ging? Was het altijd juist wat je deed? Wat heb je gedaan als er iets fout was? Heb je dan aan elkaar uitleg gevraagd? Hoe ging dat?)
- We helpen de leerlingen doeltreffende opvattingen over en een efficiënte houding ten aanzien van het oplossen van wiskundige problemen ontwikkelen.
- We laten ze concrete voorbeelden uit hun eigen leefwereld verwoorden waarin de rol en het praktisch nut van wiskunde in de maatschappij worden ervaren.